BELASTINGEN VÓÓR 1806 -- Achtergrondinfo-belastingen

 

Belastingen zijn onvrijwillige overdrachten van inkomen of vermogen aan de overheid, zonder dat daar een individuele tegenprestatie van die overheid aan de belastingbetaler tegenover staat. Vis zonder boter dus. Als er wel een directe dienst van de overheid tegenover staat spreekt men van retributies, denk b.v. aan de leges die voor een rijbewijs of een paspoort betaald moeten worden. Als de overdracht een strafrechtelijke achtergrond heeft - bijvoorbeeld een verkeersboete -, wordt er ook niet van belasting gesproken. Dit is grofweg de wijze waarop tegenwoordig het begrip belasting wordt gedefinieerd. Deze definitie mag dan modern zijn, belasting en belastingheffing zijn al millenia oud.

 

Indelingen van belastingen

Voor 1806 kenden de verschillende provincies van de Nederlanden eigen belastingen, terwijl ook de steden en dorpen eigen heffingen hadden. De namen van deze belastingen verschilden van plaats tot plaats, maar er is wel een systeem in te onderkennen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen reëele en personele lasten en tussen directe en indirecte belasten. Re�el is een belasting die op onroerend goed werd geheven, zoals b.v. OZB, personeel als de belasting per hoofd werd omgeslagen. Directe belastingen worden b.v. op het inkomen of over het vermogen geheven, zoals de huidige inkomstenbelasting, indirect zijn belastingen die op consumptie worden geheven, b.v. de BTW.

De wijze van heffing heeft invloed op de verdeling van de lasten over de bevolking. Zou men b.v. alleen de consumptie van dagelijkse levensmiddelen belasten, dan worden de rijken en de armen feitelijk even zwaar belast, maar de last is voor de armen natuurlijk veel moeilijker te dragen dan voor de rijken. Ook vroeger speelden dit soort verschillen een belangrijke rol. Als er in een bepaald dorp veel huizen en landerijen lagen van eigenaren die buiten het dorp woonden, dan was het interessant voor het dorpsbestuur om belastingen reëel, dus over de onroerende goederen om te slaan, de belasting werd dan voor een groot gedeelte door niet inwoners opgebracht.

Naast reguliere jaarlijks terugkerende belasting aanslagen kende men ook wel incidentele bij accute geldnood. Een voorbeeld daarvan is de Liberale Gifte van 1747, waarbij vermogens boven de ƒ 2.000 met een belasting van 2% werden belast. Deze werd geheven i.v.m. de Oosterijkse Successieoorlog (1740-1748).

Een andere vorm van incidentele belastingheffing is die op trouwen en begraven zoals Holland die tussen 1696 en 1805 en Zeeland op het trouwen van 1704 tot 1805 kenden.

 

Enkele historische voorbeelden

Reëel: verponding, oud-schiltgelt
Personeel: hoofdgeld, familiegeld
Direct: liberale gifte, 100e penning
Indirect: accijnsen op drank, zout, zeep e.d.

Een aardige belasting is die op het uitoefenen van een beroep: het patentrecht.

Daarnaast inden de overheden ook wel gelden waar wel bepaalde diensten tegenover stonden en naar de letter dus geen belastingen zouden zijn: b.v. kleppersgeld om de nachtwakers mee te betalen.

De kerkelijke overheden hadden haar eigen belastingen. De bekendste daarvan is de tiende. Een tiende gedeelte van de oogst (grote tiende) en van lammeren en biggen (smalle tiende) moest door de boer aan de kerk worden afgestaan. Ze diende om de pastoor en kerk te onderhouden en de armen te ondersteunen. Naast gewone tienden kenden sommige plaatsen de novale tiende van nieuw ontgonnen landerijen. Veel tienden zijn in de loop der tijd uit handen van de geestelijkheid geraakt en in het bezit van particulieren gekomen. Na een moeizame strijd zijn de tienden aan het eind van de 19e eeuw afgekocht.

In geval van oorlog legden de vijandelijke legers wel contributies op. Dit was een soort belasting die op het gebied van de tegenstander werd geheven. Het is voortgekomen uit de gewoonte om te brandschatten, dus om onder bedreiging van verwoesting en brandstichting dorpen of individuele inwoners geld af te zetten. Als de contributies niet betaald werden, werd er alsnog gebrandschat.

alva.jpg (30811 bytes)
Hertog van Alva (1507-1582), gehaat om zijn belastingpolitiek,
probeerde onder andere de 10e penning in te voeren.

 

Iets over de praktijk van het belastingheffen

Het onderscheid tussen het opleggen en het innen van de belasting is terug te vinden in de praktijk. Het opleggen werd gedaan door schatters of zetters, die bekend waren met de persoonlijke omstandigheden van de inwoners in hun dorp of buurt. Zij legden registers aan, waarin opgenomen werden de namen en het bedrag van de aanslag of ingeval van grondbelasting de percelen, hun eigenaar en het op te brengen bedrag. Aan de hand van deze registers, die plaatselijk namen droegen als ommeloper of overloper, werd door de burgemeester of collecteur - of hoe de functionaris ook genoemd mag zijn - geïnd. Voor veel plaatsen zijn series van deze registers terug te vinden in het oud administratief archief. De registers van belasting op huwen en begraven hebben veelal een plaats gekregen in de DTB-collecties van de archieven.

 

Betrouwbaarheid van de registers, waarde voor genealogisch onderzoek.

We moeten ons altijd realiseren dat de registers aangelegd zijn om belasting te innen, niet om de historische bevolking te beschrijven. Er kunnen dus redenen zijn, waarom bepaalde gezinnen of groepen niet in de registers voorkomen. Zo zullen zij die geen onroerend goed bezaten, niet in de verpondingsregisters genoemd worden. Armen werden veelal niet vermeld in de lijsten voor hoofdgeld of familiegeld. Een arm hoofd of gezin leverde immers niets op, dan kon je je de moeite van het opschrijven dus ook besparen. Daarnaast zullen de registers altijd in meer of mindere mate lijden aan pogingen om de belasting te ontduiken of te ontwijken. Wanneer er bij hoofdgeld onderscheid werd gemaakt in boven en onder de 16 jaar en onder de 16 betaalt men maar de helft, dan werden er nog wel eens wat jaartjes vergeten. Niettemin, belastingregisters kunnen een welkome aanvulling op de kennis over onze voorouders bieden. We kunnen er iets in vinden over hun vermogenspositie of hun beroep of we vinden kinderen, waarvan we de doop niet hebben kunnen achterhalen. Kortom, ze verdienen meer aandacht dan ze nu vaak krijgen.