GELD -- Achtergrondinfo-dagelijks leven

 

 

Waarde van het geld

Regelmatig worden er vragen gesteld in de trant van: mijn over-overgrootvader erfde 1000 gulden in 1850. Hoeveel zou dat nu waard zijn? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Een antwoord op dergelijke vragen is lastig te geven. Je moet niet alleen kijken naar de geldontwaarding die zich de afgelopen 150 jaar heeft voorgedaan. De waarde van het geld hangt ook sterk samen met de goederen waaraan je het kunt uitgeven. Met die 1000gulden zou hij b.v. een huis hebben kunnen kopen, maar dat was een huis zonder sanitair, electriciteit, luxe keuken, badkamer. Er zou geen dubbel glas in zitten, het zou geen spouwmuren hebben hebben en de ruimte zou ons vermoedelijk ook wat tegenvallen. Je kunt dus niet zeggen dat die 1000 gulden van 150 jaar geleden, nu 300.000 gulden waard is. Dit geldt ook voor de besteding van het loon. Vaak ging 70% of meer van het inkomen op aan eerste levensbehoeften: het grootste deel daarvan aan eten(brood, aardappelen, pap). Stel je eens voor dat je nu voor 1500 gulden per maand brood (of aardappelen of pap, of een combinatie daarvan zou opeten), dat is 25 broden per dag per gezin of 50 kilo goedkope aardappelen! Een andere factor, die vergelijking bemoeilijkt, is de verschillende belastingheffing. Tenslotte: door massaproduktie en invoer uit de derde wereld zijn sommige produkten verhoudingsgewijs veel goedkoper geworden. Kousen stoppen loont niet meer en naar de schoenmaker gaan is alleen verstandig als het om dure, enigszins traditioneel vervaardigde, schoenen gaat. Al met al is heel moeilijk om een goede vergelijking te maken.

 

Daglonen [top]

De daglonen lagen in de 18e eeuw op het platteland in het westen rond de 1 gulden per dag, in het zuiden en oosten lag dit tussen de 10 stuivers en 1 gulden per dag. Voor een vakman iets meer, voor een knecht wat minder. In en rond de steden lagen de loonkosten hoger (het dubbele). Er werd onderscheid gemaakt tussen inhuren ‘met de kost’ en inhuren ‘op eigen kost’. In het eerste geval kreeg met niet alleen dagloon maar ook de kost en eventueel een slaapplaats. Omdat de kosten van levensonderhoud het belangrijkste deel van de uitgaven vormen, kon een lager dagloon met kost, meer waard zijn dan een hoger dagloon zonder kost.

Onderstaande kaartjes geven een indruk van de daglonen in 1819. De gegevens zijn afkomstig uit J.J.M. de Meere, 'Economische ontwikkeling en levenstandaard in Nederland gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw' ('s Gravenhage 1982)

 

 

Gereed geld, gerede penningen

Deze termen staan voor het begrip "contant geld".

 

Karolus gulden [top]

karolus-1.jpg (4953 bytes) karolus-2.jpg (5530 bytes)

Voor- en achterzijde Vlaamse Karolus goudgulden uit de periode van Karel V 1506-1555
(Bron: A. Delmonte, De Gouden Benelux, Amsterdam, 1964)

In 1521 werd de Karolusgulden in gevoerd, door -de naam zegt het al- keizer Karel V. De munt had een waarde van 20 stuivers. Ook nadat deze Karolusgulden niet meer werd geslagen, bleef de naam Karolusgulden in gebruik. Ze werd gebruikt als rekenmunt. Voor 1807 sloeg iedere provincie zij eigen munt en eerder nog hadden diverse steden een groter of kleiner recht op eigen muntslag. Deze munten waren in heel de Nederlanden in omloop, dus ook buiten de eigen provincie of stad. Daarnaast waren er ook nog tal van buitenlandse munten in omloop. Er moest dus enorm veel omgerekend worden. Dat werd gedaan door gebruik te maken van een soort standaardmunt, die niet (meer) in omloop was: de rekenmunt. Door met de rekenmunt te werken, die een duidelijke koersverhouding had ten opzichte van de in roulatie zijnde munten, werd in de eerste plaats veel omrekenwerk vermeden en verder werd het gemakkelijker bedragen te vergelijken. En als dan uiteindelijk afgerekend moest worden, dan kwamen de munten uit alle streken uit de beurs te voorschijn. Dan werd er omgerekend.
De euro, zoals die nu functioneert, is in feite een rekenmunt. Er circuleren nog geen munten of bankbiljetten, maar op bankafschriften, loonstrookjes, in winkels, etc. in de eurolanden staan de bedragen in euro’s vermeld, naast het bedrag in eigen munt.

muntgewichtsdoos

Een muntgewichtsdoos van Jacob L'Admiral junior, 'eyk-meester generaal over de geheele unie resideerende te Amsterdam' met een handbalans, greingewichten en koperen muntgewichten
(Bron: Veilingcatalogus 20 Laurens Schulman, Bussum, 1998).

 

Rekenen [top]

Zuidelijke Nederlanden (globaal):

1 gulden of 1 pond = 20 schelling
1 schelling = 12 penningen of 12 deniers
1 penning = 2 obolen

of

1 gulden = 20 stuivers
1 stuiver = 4 oort
1 oort = 2 negenmannekens
1 oort = 18 myten
1 stuiver = 3 plecken
1 pleck = 24 myten

Noordelijke Nederlanden (globaal):

1 gulden = 20 stuiver
1 stuiver = 16 penningen

 Voorbeeld (1 stuiver = 16 penningen):

1.19.12
0.13.11
--------- +
1.32.23 = 1.33.7 = 2.13.7

rekenen3.gif (35808 bytes)

Noteren en rekenen
(Uit: L.M. Hollestelle e.a. (red.), Werken met Zeeuwse bronnen, Amsterdam, 1998)

 

 

Bronnen [top]