KERKELIJK- OF CANONIEK RECHT -- Achtergrondinfo-recht en notariaat

 

Het canoniek recht is het recht van de roomskatholieke kerk. Bijzonder is dat het niet alleen van toepassing was op kerkelijke zaken maar ook een grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling van het wereldlijk recht.

Het canoniek recht ontstond in dezelfde tijd als het Romeins recht. Omstreeks 1140 publiceerde een monnik, een zekere Gratianus, zijn Decretum. Dat was een verzameling van rechtsregels, pauselijke beslissingen, besluiten van concilies, e.d. Deze waren door hem voorzien van commentaar. Dit werd de kern van het corpus iuris canonici, het wetboek van de katholieke kerk. Het kerkelijke recht en de kerkelijke rechtspraak waren vooral van belang voor het personen en familierecht en het erfrecht maar ook daarbuiten heeft de kerk invloed gehad op de ontwikkeling van het recht.

Innocentius III

Paus Innocentius III (1179-1180 en 1191-1216) op een fresco uit de dertiende eeuw
(Uit: GP encyclopedie, Amsterdam, 1968/1969)

Personen en familierecht is duidelijk; de kerk speelde een belangrijke rol bij de rites de passage. Zij regelde immers het dopen, het vormsel (bewust lidmaatschap van de kerk, cq. de gemeenschap, dus een soort meerderjarigheid) het huwen en het begraven. Een logisch gevolg was dat daar regels voor gesteld werden en dat die door de regelende instantie gehandhaafd werden. Pas bij de reformatie gaat de burgerlijke overheid zich op grotere schaal met het personen- en familierecht bemoeien.

Bij het erfrecht ligt het iets anders. De Germanen kenden in tegenstelling tot de Romeinen geen testamentair erfrecht. De erflater kon niet voor zijn dood middels een testament of codicil over zijn goederen beschikken; hij kon niet bepaalde personen als erfgenamen aanwijzen en andere uitsluiten. In de middeleeuwen toen het personaliteitsbeginsel heerste, dat wil zeggen dat iedere etnische groep zijn eigen recht had, ook al woonde men in dezelfde plaats, betekende dat de kerk op deze wijze nogal wat inkomsten misliep. Daarom werd een verband gelegd tussen biecht en zieleheil enerzijds en toezeggingen van schenkingen aan de kerk na het overlijden. Het nakomen van deze toezeggingen was een heilige plicht voor de nakomelingen, hoewel er geen rechtsregel was die dat afdwong. Het is daarom niet verwonderlijk dat men tot aan de reformatie zowel voor notarissen als pastoors kon testeren. Zelfs het notariaat is van oorsprong een kerkelijke instelling. En ook hier geldt weer dat wie de regels stelde ook voor de handhaving daarvan kon zorgen(desnoods met steun van de gewapende hand van de wereldlijke overheid).

Een en ander wil niet zeggen dat de kerk het volledige personen-, familie- en erfrecht regelde. Beide partijen waren zowel qua regelgeving als qua rechtspraak nogal eens elkaars concurrenten. Zo kon het zijn dat een kerkelijke rechtbank rechtsprak op basis van romeins recht en een wereldlijke rechtbank op basis van canoniek recht. In beide gevallen kon dat temperende gevolgen hebben voor de uitspraak, waardoor een meer rechtvaardige uitspraak mogelijk was. Dat gebeurde bij de invulling van het begrip 'te goeder trouw'.

Na de reformatie had het canoniek uiteraard afgedaan in Nederland. Voor de kerk is het in zijn middeleeuwse vorm tot 1918 blijven bestaan. In dat jaar is een moderne versie ingevoerd en ook daarna is het nog aan verandering onderhevig. Het kerkelijke recht wordt nog steeds gebruikt in Nederland, maar dan alleen voor interne aangelegenheden, zoals de ontbinding van een rooms katholiek kerkelijk huwelijk.

 

Bron: