HET NOTARIAAT -- Achtergrondinfo-recht en notariaat

 

Het notariaat kent een lange ontwikkelingsgeschiedenis. De oude Grieken en Egyptenaren kenden al openbare schrijvers. Via het Romeinse Rijk en het Longobardische koninkrijk ontwikkelde dit beroep zich tot het ambt dat we nu nog kennen. Ambt, want de notaris is een door de overheid aangesteld openbaar ambtenaar. Echter, anders dan de gewone ambtenaar, is de notaris ook ondernemer. Hij wordt dus niet door de overheid betaald, maar door zijn particuliere klanten.

Vanaf ongeveer 1200 verspreidde het notariaat zich over geheel Europa. In de Nederlanden worden notarissen vanaf het einde van de 13e eeuw gezien. Het waren toen vooral geestelijken. Deze notarissen konden toen zowel door de keizer als door de paus als door beiden aangesteld zijn. Sedert het begin van de 16e eeuw droeg de regionale overheid zorg voor de aanstelling. Sinds die tijd is het ambt steeds meer verwereldlijkt, hoewel de katholieke kerk de functie nog kent. Met de invoering van de Franse wetgeving in 1795 (België, Limburg en Zeeuws-Vlaanderen) en 1811 (rest van Nederland) is de aanstelling een kwestie van de nationale overheid en zijn de bevoegdheden van de notaris ingrijpend gewijzigd.

notaris-merk.jpg (18537 bytes)

Merk van notaris Adrianus Bolten te Alkmaar onder een akte van 29.2.1744
(Uit: Regionaal Archief Alkmaar, Notarieel Archief, inv.nr. 564)

 

De taak van een notaris was (en is deels nog steeds) het officieel vastleggen van afspraken tussen personen onderling (b.v. een huurovereenkomst waarbij de huurder verklaart het gebruik van een pand af te staan en de huurder verklaart daarvoor een vergoeding te geven) of toezeggingen van een persoon aan derden (b.v. een testament).

Op dat terrein had de notaris niet het alleenrecht. Een belangrijke concurrent vormde de schepenbank. Burgers konden namelijk ook voor schepenen allerlei contracten en wilsbeschikkingen laten passeren. Dit werd vrijwillige rechtspraak genoemd. Een andere concurrent werd gevormd door de pastoors. Deze waren namelijk bevoegd om testamenten op te maken. Het erfrecht was namelijk sterk door de kerk (zie canoniek recht) beinvloed. In Nederland verdween deze laatste concurrent met de reformatie. In België in 1784? De concurrentie met schepenen is echter tot de invoering van de Franse wetgeving blijven bestaan.

Vanaf circa 1520 werd in onze streken het notariaat steeds sterker door de burgerlijke overheid gereguleerd. Er werd bepaald dat er registers moesten worden aangelegd en dat deze registers na beeindiging van het ambt moesten worden overgedragen aan de overheid of aan opvolgers. Er werden regels gesteld voor de inrichting van de akten, de getuigen, etc. Daarnaast werd uitdrukkelijk aangegeven welke akten notarissen niet mochten passeren, namelijk: transportaktes, hypotheken, boedelscheidingen. Deze mochten alleen voor schepenen verleden worden. In sommige regio’s was het de notaris bovendien verboden publieke verkopingen te houden.

Verwarrend is dat de 17e/18e eeuwse notarissen, die geen transportakten mochten opmaken, wel koopcontracten van onroerend goed verleden. Met deze koopcontracten werd het onroerend goed niet overgedragen. Er werd alleen een verplichting geschapen tussen de verkoper en koper, waarbij de eerste zich verplichtte aan de overdracht van het goed voor de schepenbank mee te werken en de ander gehouden was de afgesproken koopsom te betalen. Overigens was de scheidslijn tussen notariaat en schepenbank in de praktijk veelal dunner dan in de regeling gesignaleerd. Veelal waren de secretarissen en klerken van de schepenbank tevens notaris. Zij hadden dan naast hun werkkring nog een privé-praktijk.

Overigens heeft zich het notariaat niet overal in de Nederlanden gelijk ontwikkeld. In Gelderland, Overijssel, Drente, Friesland en Groningen is het voor 1811 nauwelijks tot ontwikkeling gekomen. Elders verbreidde het zich veel ruimer, zelfs zo dat ook in de dorpen notarissen resideerden.

Met de invoering van het Franse systeem kwam een einde aan de vrijwillige rechtspraak door schepenen. Notarissen kregen met uitsluiting van anderen de bevoegdheid openbare verkopingen te leiden. Het overdragen en belasten van onroerend goed kon echter zonder tussenkomst van de notaris. Na instelling van de zogenaamde Hypotheekbewaarder (Franse wetgeving uit 1799) werd het alleen verplicht sommige hypotheekakten te laten registreren. Akten van overdracht konden geregistreerd worden, maar dat hoefde in eerste instantie niet. Pas in 1825 werd deze registratie verplicht gesteld. De verplichte overdracht voor de notaris bestaat in Nederland pas vanaf 1956. Daarvoor werd echter in verband met de rechtszekerheid al het leeuwendeel van de overdrachten notarieel verleden.

Een belangrijk verschil tussen overdracht voor de notaris en overdracht voor schepenen is, dat schepenen in beginsel (let wel: er zijn uitzonderingen) alleen akten inzake onroerend goed mochten passeren voor goederen die binnen hun rechtsgebied gelegen waren. Notarissen kunnen (vanaf de Franse tijd) vrij binnen Nederland opereren.

 

Literatuur:

Een practisch werk is:

Een ouder overzichtswerk is:

Enkele recente gespecialiseerde studies zijn:

Het notarisvak werd tot in de 19e eeuw in de praktijk geleerd en ondersteund door notarisboeken met voorbeelden, toelichtingen en achtergronden. Het Algemeen Rijksarchief in Brussel heeft in 1996 een reprint van een dergelijk werk vervaardigd: