VOC en WIC -- Achtergrondinfo-handel en beroep

Zie ook de achtergrondinformatie Koloniaal: Kolonie Ned.-Indië

 

De handelscompagnieën de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en West-Indische Compagnie (WIC) zullen bij veel genealogen een zijdelingse of belangrijke rol spelen gedurende hun onderzoek.

De VOC is in 1602 opgericht, nadat sinds 1595 in zes steden met enkele (voor)compagnieën de eerste ervaringen waren opgedaan. In deze zes steden - Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Delft, Hoorn en Enkhuizen - werden zogenaamde Kamers gevestigd (met een identieke naam als de plaatsnaam, m.u.v. Middelburg, die de naam Kamer van Zeeland kreeg), elk met hun bewindvoerders. Afgevaardigden uit deze Kamers vormden de Heren XVII, die gezamenlijk het centrale beleid bepaalden.
De VOC groeide uit tot een enorme handelsonderneming, waar tot de nationalisatie van de Compagnie per 1 januari 1796 meer dan 1 miljoen mensen bij betrokken zijn geweest. De piek van het aantal mensen dat uit de Republiek naar de Oost vertrok is te vinden in de periode 1720-1780, waarin jaarlijk tussen de 72 en 87 duizend mensen vertrokken! Onder de VOC-dienaren zijn qua omvang de belangrijkste groepen: het scheepsvolk, handwerkslieden, ambtenaren, kooplieden en militairen.
De belangrijkste handelswaar bestond in eerste instantie uit specerijen, maar gedurende haar bestaan werd met steeds meer produkten gehandeld. De VOC bevorderde de kapitaalkracht enorm - al werd het merendeel van haar eigen werknemers er financieel niet echt veel beter van - waardoor de organisatie nog eens extra veel invloed kreeg op het politieke bestuur (VOC-bestuurders behoorden tot de elite die ook deelnam aan het stads- en provinciaal bestuur) . Handelsbelangen werden belangen van de Republiek en omgekeerd, zodat oorlogen en het 'verwerven' van gebieden verspreid over de aarde relaties hadden met zowel de Raad van State die de politieke lijn uitzette als met de VOC die haar macht en monopolie steeds verder probeerde uit te breiden. Zo kunnen we VOC-dienaren in allerlei uithoeken van de wereld tegenkomen, waar kantoren werden opgericht. Allereerst natuurlijk in de Indische archipel, maar bijvoorbeeld ook in China, Japan, Zuid-Afrika en India.
Een deel van de VOC-dienaren vestigde zich -tijdelijk of permanent- in of bij deze VOC-vestigingen. De grootste concentratie is te vinden in Batavia (huidige Djakarta). Omdat met name de lagere rangen van VOC-dienaren (financieel) niet in staat waren om mensen te laten overkomen uit de Republiek, zijn de meesten van hen gehuwd met vrouwen uit de plaatselijke bevolking. De hogere rangen lieten gemakkelijker hun (aanstaande) echtgenotes en anderen overkomen uit 'de patria'.

Vrijwel al het VOC-materiaal in Nederland is te vinden bij het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, waar 1300 strekkende meter op u staan te wachten ... Andere belangrijke bronnen liggen helaas in moeilijk toegankelijke archieven in het buitenland. Er wordt gewerkt aan nauwe samenwerking, zodat op (de lange) termijn belangrijke archiefdelen op microfim beschikbaar zullen komen in het Rijksarchief in Den Haag. Zie ook de website TANAP. Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden heeft de site VOC Kenniscentrum ontwikkeld.

Over de VOC is zeer veel gepubliceerd en het is zeker de moeite waard om hier aandacht aan te schenken als u zich nader wilt verdiepen in de VOC-tijd van uw 'onderzoeksobject'.

oi-huis.jpg (58673 bytes)

Het Oostindisch huis in Amsterdam, hoofdkantoor van de VOC
(Uit: J. van Goor, De Nederlandse Koloniën, Den Haag, 1994)

 

De West-Indische Compagnie (WIC) werd in 1621 opgericht en kreeg als handelsgebied de Atlantische Oceaan ten zuiden van Kreeftskeerkring, inclusief Amerika vanaf New Foundland zuidwaarts (waar ook de 'Austraelsche, ofte Zuyderlanden' zouden liggen). Ook deze compagnie was in - vijf - Kamers verdeeld: Amsterdam, Zeeland, de Maas, het Noorderkwartier en Stad en Lande.

De WIC was vooral gericht op het maken van oorlogsbuit door middel van grootschalige kaapvaart, deels op het verwerven van koloniaal bezit. De verovering van Brazilië had op den duur verstrekkende gevolgen voor de WIC. De Portugezen bleven zich verzetten en bij de vrede in 1661 ging Brazilië definitief verloren voor de Republiek. Behalve op het water zelf was men actief in West-Afrika, onder andere in Elmina waar een belangrijk deel van de slavenhandel geconcentreerd was.

Na de Vrede van Munster viel het belang van de WIC sterk terug. Het West-Indisch bezit bestond uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Op de Wilde Kust (Guyana) bezat men plantagekolonies (Essequibo en Berbice). Daarnaast bestonden nog zgn. patroonskolonies, eilanden of stukken land waar personen mee beleend waren door de WIC en waarover die personen (als 'heer') het bewind voerde. Een voorbeeld van een patroonskolonie is Tobago. Ook Nieuw-Nederland (Noord-Amerika) viel onder de WIC. In 1667 ging dit echter verloren bij de Vrede van Breda (in ruil kreeg men gedeelten van Suriname). Aan het einde van de 17e eeuw was de WIC een armlastige broer van de machtige en souvereine VOC. In de tweede helft van de 18e eeuw ging het financieel zeer snel achteruit en aan het eind van 1791 werd de onderneming opgeheven.

Wat betreft de archieven en de literatuur is grotendeels geldig wat hierboven is gezegd bij de VOC, zij het dat alles in wat mindere mate aanwezig is.